NVAIR-lid Jacqueline De Jongh-Moolenaar, advocaat te Sassenheim, las voor de NVAIR de roman Frankusstein van Jeanette Winterson en raakte in de ban van het associatieve vermogen van de schrijfster. Een broeierige liefdesgeschiedenis tussen een transgender en een AI-professor, en alles wat daar bij hoort. Met de nodige vragen voor de lezer.
Lees haar artikel over deze roman die zij waardeert met vier sterren.
“Wat ik wil bestaat als ik het durf te vindenâ€: één van de vele mooie one-liners in de nieuwste roman van Jeanette Winterson. Man, vrouw, transgender, robotica, cryonisme, het uploaden van het brein, de gevaren van AI: thema’s, die zij vervlecht via het verleden naar het heden. Rode draad is de broeierige liefdesgeschiedenis tussen de transgender Ry Shelley en de gevierde professor Victor Stein. Kunstmatige intelligentie overtreft het menselijk brein, en dan?
Stelt u zich AI voor als een boom met wortels in het verleden en een stam die de hemel in dreigt te groeien. Aan de almaar groeiende stam heeft Winterson een enorm scala van al dan niet fictieve vertakkingen doen ontspruiten, die op hun beurt weer allerlei vragen en mijmeringen oproepen. Zij dropt ze als koekoekseieren in het nest der verbeelding, waarop de lezer vervolgens zelf verder mag broeden. Ze speelt veelvuldig leentjebuur bij het gedachtegoed van anderen maar getuigt daarmee wel van een zeer brede algemene kennis van zaken en een weergaloos associatief vermogen. Haar stelling: “dichters zijn de officiële wetgevers van het leven†is een verwijzing naar het belang van de kunsten; op zoek naar de grenzen en daaroverheen, andere perspectieven bieden, de horizon verbreden.
De spanningsboog, die Winterson creëert is de onzekerheid of deze queeste naar ultieme kennis wèl goed zal aflopen. Een succesverhaal is er nog niet. In de verhalen van Plato (Timaeus), Goethe (Faust), Shakespeare (Hamlet) en, dichter bij huis, Mulisch (De ontdekking van de Hemel), werd het begeren nooit ingehaald door het bezitten en liep het met de hoofdpersoon slecht af.
De hoofd- en bijrollen van de karakters worden door Winterson gloedvol uitgewerkt. Met het alter ego van Mary Shelley (Frankenstein), Ry Shelley, de verteller/transgender met wie Victor Stein een relatie krijgt, wordt de kritiek dat Winterson een nogal vlakke kijk heeft op erotiek uit de wereld geholpen. Ron Lord, de fabrikant van seksrobotica, ziet vooral de voordelen van AI en wil een pact sluiten met Max More (transhumanist): iedere cryonist een eigen seksrobot.
Een scala aan dilemma’s passeert de revue: als de mens door AI een verbeterde versie van zichzelf kan worden, voor wie geldt dit dan, wat is de invloed van de seksrobotica op relaties, bestaat de liefde nog wel, wordt brein-emulatie het nieuwe normaal, heeft de perfecte mens geen lichaam meer, is de geest de Matrix van alle materie, wie mag erover mee beslissen? Winterson vuurt de vragen op ons af en zet ons brein op scherp.
Ook de weerstand tegen kunstmatige intelligentie wordt door Winterson benoemd: in de tijd van Shelley was het vernielen van machines een halsmisdrijf. Mary Shelley roept het uit tegen Byron: “de opmars van machines valt niet te stuiten!â€
Jack Good (technische singulariteit) wordt geciteerd: de eerste ultra-intelligente machine is de laatste uitvinding, die de mens nog hoeft te doen, vooropgesteld dat deze machine dociel genoeg is om ons te vertellen hoe we haar onder controle moeten houden. Oppenheimer betreurde de atoombom, Frankenstein zijn schepping. Robots hebben er moeite mee het onverwachte te verwerken stelt Winterson. Gaan we spijt krijgen? Winterson dwingt ons heen en weer te laveren tussen hoop en vrees. Kunnen we de frontale confrontatie met de ons overtreffende trap aan?
Dichters en filosofen weten: dingen verkeerd benoemen is bijdragen tot het ongeluk van de wereld (Albert Camus). Benoemen is macht. Verkeerd benoemen is ongeluk. Victor Stein verwoordt het als volgt: wij mensen programmeren de toekomst slechts eenmaal. Daarna zal de door ons geschapen intelligentie zichzelf besturen. Hij gelooft in zijn missie.
Uiteindelijk gebeurt in het boek vooralsnog niet wat we wellicht hopen of verwachten, of wel? Dat is iets voor uw eigen beleving want in tegenstelling tot robots hebben wij er niet zoveel moeite mee om het onverwachte te verwerken. Het is bij ons niet 0 of 1, al dan niet in een veld van “iedere mogelijke combinatie van iedere hoeveelheid informatie over ieder mogelijk onderwerp†(ofwel data). Mary Shelley vraagt zich af waar de machine eindigt en waar de mens zou beginnen, het antwoord dat Ada Lovelace haar geeft is even geruststellend als verontrustend: “dat zou je helemaal niet hoeven weten want er zou helemaal geen onderscheid zijnâ€. Als Winterson ook de twintigste eeuw had meegenomen in haar boek zou ze vast de drie wetten van robotica van Isaac Asimov hebben geciteerd, al was het alleen maar om voorlopig onze niet te uploaden zieleroerselen te kalmeren.
Aanbevolen muziek tijdens het lezen: Berlioz, La damnation de Faust, Autrefois un roi de Thule.